Annemaria Koekoek op de werkvloer

Volwassenen zijn het spelen kwijtgeraakt. Terwijl een potje air hockey of rondje hinkelen op de werkvloer je medewerkers juist flink ontstresst. En met andere spelvormen kun je hun creativiteit en autonomie voeden of hun onderlinge relaties versterken. Een pleidooi voor de homo ludens op de werkvloer om de ‘terminale serieusheid’ binnen elke organisatie te vloeren.

Zet vier kleine kinderen van verschillende nationaliteiten bij elkaar op het strand en kijk, binnen de kortste tijd spelen ze met elkaar. Maakt niet uit of ze elkaar wel of niet verstaan. Hoe snel leren ze dat af. Zodra ze op de lagere school komen, moeten ze ineens urenlang op een stoel stilzitten, en ja ‘Steven, pas op hè, wel rustig blijven zitten en luisteren!’. Spelen mag alleen nog tijdens het speelkwartiertje. Spelen wordt leren. En zo wordt het voorheen o zo speelse kind gemuilkorfd door strenge regels en saaie herhalingsoefeningen en moet vooral binnen de lijntjes kleuren. Al een paar jaar later swipen diezelfde kinderen op hetzelfde strand verveeld over een beeldscherm.

Dinky Toys

Lang geleden was ik ook zo’n kind op het strand. En niet alleen op het strand. Ik speelde thuis urenlang met mijn Dinky Toys -voor iedereen boven de vijftig, dat waren speelgoedautootjes van Zamak, schaal 1 op 43-. Met mijn Kever, Citroën DS en Opel Rekord, creëerde ik mijn eigen wereld. Niks geen targets of resultaten, nee, lekker onbezorgd en zonder doel spelen, gewoon, omdat het leuk was. Ik vergat de tijd en wereld om mij heen en dagdroomde over de races die sommige auto’s hadden gewonnen, de mensen die de rode brandweerwagen had gered en de geheime vracht die mijn Bedford-truck vervoerde. Met mijn autootjes ontwikkelde ik spelenderwijs mijn fantasie en ontsnapte ik aan de realiteit.

En toen gingen de Dinky Toys in een doos. De knikkers, pijltjesschieten, de voetbal en bordspelen volgden. Ik kreeg een zwaardere stem, haartjes onder mijn neus en oog voor ander speelgoed, en ik ging anders lopen ook. Spelen deed ik nog wel, maar dan in een clubtenue met een hockeystick. Om te winnen.

Tijdens mijn studententijd mocht ik nog een restantje experimenteren en ontdekken, maar daarna moest ik zoals iedereen volwassen doen. Er wachtte een carrière, trouwring, hypotheek, kinderkamer en leaseauto. Mijn Dinky Toys had ik definitief ingeruild voor een aktetas vol met verantwoordelijkheden, uitdagingen en verplichtingen. Buiten spelen, het is verworden tot grill masteren, slap ouwehoeren en wijnen met vrienden en buren. Waar is dat vrije kind in mij gebleven? Dat zorgeloos speelde met schepjes en strandgebakjes op het strand?

Beurs van Berlage

Ik vond dat kind ruim twintig jaar geleden terug. Een bevriende architect vroeg of mijn zoon -toen vier jaar, blonde krullen en nauwelijks één meter groot- samen met ruim 100 andere kinderen op een zondag in de Beurs van Berlage wilde bouwen aan ‘Het huis van de toekomst’. Leuk, dacht ik. Twee weken later meldde ik mij met mijn jonge architect-in-wording in de Beurs van Berlage. Een team van architecten in opleiding ving alle jonge bouwgenieën op. Mij werd vriendelijk en zeer beslist toegang tot de bouwzaal geweigerd. Ouders waren pas tien minuten vóór het einde van de middag welkom op de eerste etage, om vanaf het balkon te aanschouwen wat zich daar beneden allemaal afspeelde. Wat?!, angsthaasden mijn gedachten. Dat ging niet gebeuren. Ik ging mijn zoon niet achterlaten bij al die vreemden, o nee, zeker niet, er kon immers van alles misgaan. Wegwezen, dacht ik. Maar mijn zoon had daar duidelijk andere gedachten over. Hij wilde absoluut blijven, dus droop ik af.

Huizen van papier en plastic

Ik draalde die zondagmiddag bezorgde rondjes op het Beursplein, totdat ik -eindelijk- met alle andere ouders naar binnen mocht. Wat zou ik aantreffen? Een huilende jongen die zijn vader vreselijk had gemist en zich eenzaam en verlaten voelde? Ik hees mij met lood in de knieën naar de balkons op de eerste etage. Ik durfde nauwelijks over de rand naar beneden te kijken, maar wat ik zag deed mijn herinneringen onmiddellijk opvlammen. Ik zag een ‘strand’ met honderd spelende kinderen. Ze bouwden niet met rode konen aan zandkastelen, maar aan serieuze bouwwerken. Ze knutselden aan huizen die bestonden uit schuimplastic, hout, touw, tape, gips, karton en ander bouwmateriaal. Niks geen competitie. Niks geen winnaars of verliezers. Ze hadden geen enkel doel, behalve met elkaar spelenderwijs een huis bouwen. Pappa, kijk eens!

Kolonisten van Catan

Ik gebruik dit verhaal vaak als ik mensen de kracht van spelen wil uitleggen. Dat doe ik steeds vaker, want er is sprake van een ‘spelenrevival’. Trivial Pursuit, 30 Seconds, The Mind, Kolonisten van Catan: ze zijn in huis- en vooral studentenkamers niet aan te slepen. Net zoals legpuzzels; dat is verworden tot een soort mindfulness. Bij spelletjes gaat het steeds minder om winnen ook, maar om samenspel. Zoals bij het spel Pandemic waarbij je in teamverband de strijd tegen helse pandemieën aangaat. ‘Spelen geeft mij rust’, hoor ik. ‘Spelletjes doen je ont stressen’. Buiten een rondje rennen, hinkelen of een potje air hockey spelen helpt ook: het reset je brein, waarna je je beter kunt concentreren. Annemaria Koekoek en blikspuit als voer voor je hersenen.

Lego in de bestuurskamer

Ook binnen het bedrijfsleven zie je meer en meer spelletjesvormen opduiken. Niet alleen vermomd als management- of serious games voor het trainen van specifieke kennis en vaardigheden. Ik zie ook Lego in de bestuurskamer en op andere afdelingen. Om de creativiteit te prikkelen. Om scherper te innoveren. Vrij en blij spelen geeft medewerkers hun autonomie terug -ze mogen immers zelf bepalen wat ze doen en hoe ze dat willen doen- en leert ze anders denken en kijken. Ze nemen niet langer genoegen met het bestaande, nee, dat willen ze op een speelse manier verfraaien en vernieuwen. Hoognodig, constateerde de Nederlandse historicus Johan Huizinga al in 1938 in zijn boek Homo Ludens. De spelende mens is volgens hem het fundament voor onze cultuur, voor vernieuwing en ontwikkeling. Maar de samenleving lijdt aan ‘spelerosie’. Van het bedrijfsleven en de kunst tot de wetenschap en de sport: de wereld ‘verernstigt’ zich. Komt door voortschrijdende technologische ontwikkelingen, aldus Huizinga. Doordat het communicatieverkeer tussen mensen zo makkelijk is, zorgen techniek, publiciteit en propaganda voor een ‘ongezonde competitie’. In zijn woorden: het aanwakkeren van banale verstrooiing, sensatiezucht en instant bevrediging, en nee, dat is niet goed voor gemeenschapsverbanden.

Terminale serieusheid

Sinds Huizinga zijn we op het werk nog meer ernstig gaan doen. Alles moet nut hebben, alles moet ergens toe leiden. Volgens hoogleraar organisatiekunde Mathieu Weggeman lijden we op kantoor collectief aan een sterke vorm van ‘terminale serieusheid’. Laat daarom de homo ludens in je los. Ga spelen en lekker kliederen. Met lijm en schaar. Met papier en plastic. Met stiften en kwasten. Met hout en karton. Laat je fantasie de vrije loop en gebruik de speeltuin in je hoofd waarin je zelf betekenis mag geven aan wat je tegenkomt. En laat je daarbij vooral niet tegenhouden door wat anderen misschien van je denken. Spelen is goed voor vernieuwing en verbinding. Vind een plek waar medewerkers met elkaar dingen kunnen uitproberen. Waar ze in alle vertrouwen veilig kunnen spelen, en waar iedereen zichzelf spelenderwijs met anderen kan blijven ontwikkelen.

Nee, niks te oud, nee, niks te kinderachtig. Ga met elkaar spelen. Zoals je vroeger deed met andere kinderen. Met schepjes en emmertjes, met zand en water op het strand.